Het kleine

In de Kersteditie van Trouw blikte mijn nieuwe collega in Vrijburg Mpho Tutu terug op het afgelopen jaar. Mpho werd gevraagd naar haar indruk van kerken in Nederland. Haar antwoord was kritisch. Kerken zijn een beetje als Facebook, ‘waar je jezelf presenteert alsof alles oké is en goed gaat, wat er verder ook werkelijk aan de hand is in je leven’. Wij willen naar buiten toe uitstralen dat we een succesvolle en levendige gemeente zijn. Naar aanleiding van het interview stroomde mijn mailbox vol. Was dit een sneer naar onze werkwijze? Zo ken ik Mpho Tutu absoluut niet. 

Zelf herkende ik haar observaties. De kerk zat vol op Kerstavond en ik ging met een tevreden gevoel naar huis. Er waren zelfs mensen op het balkon. Tegelijk klonk een stem in mij: ‘alsof het daar om draait!’ Precies dit bedoelt Mpoho. We zijn soms gefixeerd op het aantal likes, het aantal bezoekers. Bij collega’s zie ik het ook. De vreugde om een volle kerk met Kerst! De blijdschap als je (met een lekenpreek) volle zalen trekt. Het leiden van de huwelijksdienst van een mooi stel. En ik snap heel goed dat je dit soort lichtpunten nodig hebt in tijden van rappe secularisering. En wat heerlijk is het, om met velen kerstliederen te zingen. 

Mpho Tutu werd uitgenodigd om predikant te worden in Vrijburg vanwege haar doorleefde theologie. Maar ook, laten we eerlijk zijn, in de hoop dat zij nieuwe groepen zou aantrekken. Een keer per maand leidt zij een Evening Prayer. Daar komt soms een kleine groep op af. Dat stelt binnen de gemeente soms teleur. We hadden op meer verwacht. MphoTutu is er stoïcijns onder. Zij is blij met de mensen die er zijn. En als ik het aan de bezoekers vraag, dan zijn zij dikwijlspositief en zeker de nieuwkomers. Er heerst een ongedwongen en intieme sfeer. 

Als predikant van de Dutch Church in Londen was ik kleine groepen gewend. Door de week was het druk in de kerk, op zondag was de opkomst stukken geringer. Ik heb daar weleens voor zeven mensen de dienst geleid. Na afloop dronken we uitgebreid koffie met elkaar. Juist in kleine groepen ontstond er een echt gesprek. Vaak tussen mensen die elkaar anders niet zo snel zouden aanschieten. Iedereen werd erbij betrokken. Je zag elkaar. Ook als predikant had je voor een ieder aandacht. Eigenlijk waren dat de meest dierbare momenten. 

We lijken geobsedeerd door getallen. In 2016 lanceerden de remonstranten een indrukwekkende campagne om nieuwe leden te trekken. Er kwamen opzienbarende posters op NS stations. Dankzij de campagne werd het zelfbewustzijn van remonstranten versterkt en werd schroom overwonnen om met vrienden en bekenden te spreken over de persoonlijke betrokkenheid bij de remonstranten. Een groot goed! Keerzijde van de campagne was een grote gerichtheid (obsessie soms) met cijfers. Hoeveel nieuwe leden waren er? En hoe zit het met het kerkbezoek? 

Zondag aan zondag lezen we uit een verhaal dat gaat over de waarde van het kleine. Het kwetsbare kind waar geen plek voor was in de samenleving. Jezus die in het verborgene aan tafel zit met twaalf vrienden. De zieken, armen en vluchtelingen worden keer aan keer voorop gesteld. Van hen valt het heil te verwachten. De vreugde is er om het ene verloren schaap, belangrijker dan de grote kudde. Dat is de theologie waar ik in sta en in geloof. Het is kwetsbaar, zoekend en doet het inderdaad niet goed op Facebook. Het verheugt zich om de ontmoeting met elk individu dat op het spoor wil komen van een ander leven. Het wantrouwt massa, pracht en praal. 

Het is een oefening in ontvankelijkheid en vertrouwen. We zijn er als kerk niet om het instituut in stand te houden maar om het Bijbelse verhaal door te geven en een ruimte, taal en rituelen aan te reiken om het transcendente te duiden.  Het is tijd ‘to practice what we preach’. Om elke ontmoeting te koesteren. Om het kwetsbare te omarmen. Ons geloof zal er door worden versterkt. Immers, Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden. (Mattheus 6:33)

Wat biedt je troost?

Wat biedt je troost in moeilijke tijden? Twee recente publicaties over troost, van Dirk de Wachter en Michael Ignatieff, worden momenteel in gespreksgroepen besproken. Op verschillende manieren kunnen we troost ervaren. Als ik terugkijk op troostrijke ervaringen uit mijn eigen leven zie ik een opvallende overeenkomst in. Want er wordt telkens een verbinding gelegd. Op drie lagen ontstaat er verbinding. De eerste twee lagen komen uitgebreid aan bod in de genoemde boeken. De derde laag vormt voor mijzelf de dragende grond.

De eerste laag is de meest menselijke. Het is de laag waar Dirk de Wachter ook mee begint. Hij spreekt over de ‘kleine daden van goedheid’. Een handgebaar. Een vriendelijke blik. Een onverwachte liefdevolle handeling. Troost is vaak woordeloos. Als in de Bijbel Job alles verliest dat hem lief is, zijn hele gezin en al zijn bezit, dan komen zijn vrienden bij hem. Zeven dagen en nachten blijven zij bij hem. Zij zeggen niets. Een ontroerend beeld. Dat is nu troost. Er zijn. Meer niet. 

Getroost word ik ten tweede door de verbindingen met de traditie. Met auteurs die zich met dezelfde vragen bezighouden als ik. Door de boeken van De Wachter en Ignatieff te lezen. Door muziek te luisteren van componisten die zelf ook verlangden naar troost. 

De derde laag waar ik verbindingen ervoer, en daardoor getroost werd, begeeft zich op het spirituele vlak. Het is de meest wezenlijke van alle lagen, de bron waaruit in mijn beleving de eerste twee ontspringen. Op juist deze laag ervaar ik een diepe verbondenheid met het grotere geheel. Ik voel mij opgenomen in iets dat groter is dan ikzelf. Die verbondenheid zorgt voor een grote ontspanning. En is buitengewoon troostrijk. Ik ervaar deze laag van verbinding met name in de natuur. Weinig is troostrijker voor mij dan een lange wandeling door de bossen. 

Wat biedt je troost in onzekere tijden? Het meest troostrijke is voor mij het vertrouwen, dat wij onderdeel uitmaken van een groter geheel. We zijn opgenomen in een grote beweging van vallen en opstaan, van moedeloos zijn en dan toch weer het licht ontdekken om met vertrouwen verder te kunnen gaan. Het troost mij om mij daaraan over te geven. Verlies en dood hebben niet het laatste woord. Tegen de klippen op ontstaat er altijd weer perspectief. Het is cyclisch. Na troost en hoop zal er na verloop van tijd altijd weer verdriet en ellende volgen. Daar valt niet aan te ontkomen. Blijf daarom (zo zeg ik ook tegen mijzelf) verbindingen leggen, juist in goede tijden, door te wandelen, te lezen en te luisteren. En blijf je verwonderen om het grotere geheel waar we allen deel van uitmaken!

Le futur des Eglises Wallonnes aux Pays-Bas

Aujourd’hui, nous allons réfléchir sur le futur des Eglises Wallonnes aux Pays-Bas. Avant de devenir concret, et de partager nos opinions sur les temples, les finances, l’organisation, je voudrais un instant (au début de notre journée de réflexion) poser la question : faut-il « faire Église » ? C’est quoi, en fait, une Église ? Peut-on la faire ?

Je veux commencer avec une réflexion sur la raison d’être de l’église. Pour une juste compréhension de ce qu’est l’Église, on peut recourir à une distinction classique entre. L’église comme évènement et l’église comme institution. 
En grec, ecclesiadésigne des gens qui ont été convoqués à une réunion. Pour les croyants, c’est Dieu qui nous convoque; pour nous l’Église est d’abord un événement divin, et ensuite seulement une institution humaine. Il ne faut pas inverser cet ordre.
Les Réformateurs l’ont beaucoup souligné. L’Église, d’après eux, advient quand la Parole de Dieu est proclamée : -sous la forme de la prédication et des sacrements, -dans la fidélité au message biblique de l’amour pour Dieu et pour le prochain. L’événement de l’Évangile annoncé et reçu précède l’institution « Église ». La source première et le but ultime de l’Évangile, c’est la foi. Et non la communauté ecclésiale. Et pourtant, nous voici ici aujourd’hui pour parler de nos communautés. De faire l’église ! De notre futur, en fait. Cela peut devenir une obsession, en ces temps de sécularisation. On doit trouver de nouveaux chemins pour faire l’église ! Sinon, on disparaitra ! On le répète avec une attitude pieuse, parfois culpabilisante. Que fait-on de mal? Pourquoi sommes-nous devenus si petit ? Que devenons nous changer ? Qu’allons-nous faire ? 
On pourrait presque oublier notre base protestante, un certain individualisme protestant, dont on peut être fier, et qui promeut la liberté et donc la responsabilité du croyant dans l’ordre du croire. 
Dans le magazine Réforme, j’ai lu un article d’un théologien dominicain, Dominique Collin, qui reproche à l’église de se présenter comme ‘un produit humain’. Or, dit-il, l’église n’est pas à faire. Mais à recevoir. Voilà une perspective d’un dominicain proche de la Réforme : car elle met l’accent sur le don de Dieu. Et non pas sur l’œuvre humaine. 
Quand le Nouveau Testament parle d’Églises, il s’agit de groupes précis, repérables, à Rome ou à Corinthe, à Éphèse ou à Jérusalem, par exemple. Les « paroisses » visibles et nombreuses, qui forment le christianisme institutionnel, sont relatives et défectueuses. Etcela dès le début ! Aucune infaillibilité, à leur base ou à leur sommet, ne les caractérise. 

N’idéalisons donc pas nos Églises ! On y trouve de tout, dans les Églises. Même dans les Églises Wallonnes. Aucune Église n’est parfaite. Et ne l’a jamais été. Et aujourd’hui non plus on n’atteindra pas la perfection : le modèle parfait. Pourtant, Dieu merci, il y a aussi en nos Églises autre chose, dans chaque Église, ce qu’on appelle « l’Église invisible ». Cette expression n’est pas biblique, mais elle est issue de notre tradition Calviniste. Les Réformateurs l’ont utilisée pour dire que l’Église de Dieu n’est pas enfermée dans les communautés visibles, et ne se confond pas avec elles. Il y a une parole, une présence, une action, une force, qui se manifeste et agit certes dans les Églises visibles (non pas toujours), mais aussi ailleurs, parfois chez des laïcs ou des fidèles d’autres cultes. Tout ce qui contribue à faire avancer ou à construire la justice et la paix en relève.
Cette Église n’est pas une institution. Ce n’est pas nous qui la faisons. Quand les Églises visibles (comme nos Églises Wallonnes) aident des hommes et des femmes à trouver du sens, et à cheminer vers le royaume de Dieu, sans pour cela les annexer, elles témoignent alors de l’Église invisible. Elles la trahissent et la déforment quand, s’accordant à elles-mêmes une importance indue, elles prétendent être la source et le but d’une vie authentique. Elles sont fidèles à leur vocation, si elles se savent secondes et secondaires, dépendantes de l’action de Dieu, au service de sa parole. Et de l’humanité qui les déborde largement.

Plutôt qu’à « faire Église », qu’on nous encourage (avant tout !) à entendre et à pratiquer l’Évangile dans notre monde, et dans notre temps. Et qu’on le fasse dans la conviction, que notre monde actuel a besoin d’une église, visible et non. Et besoin de notre message de paix, de pardon, d’amour. Que nos Églises Wallonnes témoignent de l’Égliseinvisible, au service de Dieu et de l’humanité.